esther
Recent in het nieuws, in de dagelijkse nieuwsflitsen: een klein item over de vakantiestatistieken van 2017. We boekten met z'n allen maar liefst 36 miljoen vakanties. Hoewel, met z'n allen? Snel doorlezend kreeg ik een scherper beeld: 13 miljoen Nederlanders maakten die 36 miljoen vakanties. Wie ging, ging dus gemiddeld bijna 3 keer. En de overige 4 miljoen mensen? Die gingen dus niet. Het hele jaar niet.
Vakantiegangers en achterblijvers
Slechts een klein bericht, maar het zoveelste bewijs dat het goed lijkt te gaan met Nederland. De economie floreert, de werkeloosheid daalt, de vakantiecijfers breken alle records. Maar achter die mooie getallen schuilt een samenleving waarin een steeds hardere tweedeling ontstaat. Een grens tussen enerzijds een grote groep kansrijken. De mensen die meekomen, met wie het goed, dan wel steeds beter gaat en die in hun sociaaleconomische netwerk vooral omringd worden door andere kansrijken. En anderzijds een kleine, maar steeds scherpere groep kansarmen, de mensen van wie het sociaaleconomisch netwerk overwegend uit andere kwetsbare mensen bestaat, de mensen die achterblijven aan de verkeerde kant van de tweedeling. Letterlijk, als de rest van Nederland massaal in vakantietijd uit vliegt, maar ook figuurlijk. Zij voor wie de samenleving om uiteenlopende redenen in een te hoge versnelling doorraast.
Tot enkele jaren geleden mocht in principe iedere woningzoekende zich melden voor een sociale huurwoning. Daar kun je vanuit het verdelingsvraagstuk van een schaars goed van alles van vinden; in ieder geval borgde het wel een basisniveau van de sociaaleconomische draagkracht, juist ook in de wijken met veel sociale huurwoningen. Sinds 2011 gelden er echter strikte inkomensgrenzen en moet de corporatie het overgrote deel van haar woningen toewijzen aan woningzoekenden met een benedenmodaal huishoudinkomen (voor de niet ingewijden: anno 2018 een bruto inkomen lager dan € 36.135 bruto). Recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau, verwoord in 'de Sociale Staat van Nederland', bevestigt deze trend. Had in 1991 12% van de huurders van een sociale huurwoning een laag inkomen, in 2015 was dit al toegenomen tot 45%.
Door alle veranderingen in de zorg -mensen wonen langer zelfstandig en bewoners die voorheen in een instelling verbleven, keren terug in de wijk- zien we daarnaast dat een veel groter deel van de mensen met een zorgbehoefte nu eveneens is aangewezen op een sociale huurwoning. Een doelgroep die door de toenemende vergrijzing in omvang ook nog snel groeit. En als we daarbij de komst van migranten de afgelopen jaren meetellen (mensen die vanwege hun vlucht naar Nederland in ieder geval bij aanvang een sociaaleconomisch netwerk ontberen), dan is één ding duidelijk: een fors groeiend deel van de mensen die zijn aangewezen op een sociale huurwoning heeft om uiteenlopende redenen minder sociale draagkracht. En laat duidelijk zijn, het huisvesten van juist deze mensen en het borgen van hun plek in deze maatschappij, daar staan we als woningcorporatie voor.
Tweedeling wordt schrijnender
Het resultaat van bovengenoemde ontwikkelingen baart mij echter serieuze zorgen. We zien een steeds scherpere ruimtelijke samenklontering van kansarme en kwetsbare bewoners. Die ontwik-keling zorgt voor wijken en buurten waarin 'de verwarde persoon' inmiddels kind aan huis is, waarin de reeds lang zittende trouwe huurder zich steeds meer zorgen maakt over het toenemend aantal kwetsbare mensen in hun wijk en waarin corporaties (bij wet geregeld) niet meer zomaar mogen bouwen voor een gezonde mix van huishoudens. Het zijn wijken en buurten waar de kansrijke woningzoekende zich steeds vaker afvraagt of dit nu wel 'the place to be' is en commerciële ontwikkelaars dientengevolge ook niet staan te trappelen om nieuwe woningen toe te voegen. We merken als corporatie dat zowel de ruimtelijke als de sociale netwerken op spanning staan: de buren in de wijk hebben genoeg aan hun eigen problemen en het sociale netwerk van bewoners betreft veelal een netwerk van andere kwetsbare mensen. Vanuit een dergelijk sociaal netwerk en een dergelijke omgeving moeten we niet te veel verwachten van de samenredzaamheid van de bewoners. Daarmee dreigt de toenemende sociaaleconomische tweedeling in ons land nog eens versterkt te worden door daar sluimerend maar gestaag een ruimtelijke tweedeling aan toe te voegen.
Wees elkaars kruiwagen
Hopelijk laten we het niet zo ver komen, want samenredzaamheid is van ons allemaal, van de hele maatschappij. We moeten daarom als partners, publiek én privaat, alles uit de kast halen om de verschillende werelden binnen onze samenleving daadwerkelijk te verbinden, zowel ruimtelijk als sociaaleconomisch. We zijn het als samenleving aan elkaar verplicht dit tij te keren. We mogen geen nieuwe achterstandswijken laten ontstaan. Daarvoor zijn niet alleen nieuwe, maar vooral netwerk-doorbrekende verbindingen nodig. We moeten als partners, publiek én privaat, gezamenlijk alles uit de kast halen om de verschillende werelden binnen onze samenleving daadwerkelijk te verbinden, zowel ruimtelijk als sociaaleconomisch. Door als rijksoverheid zowel de inkomensgrenzen voor de woningtoewijzing als ook de beperkingen voor corporaties om te mogen bouwen voor de hogere inkomensgroepen, in deze wijken en buurten serieus te herzien. Door, met de komende gemeenteraadsverkiezingen in het achterhoofd, als lokale overheid onvoorwaardelijk te gaan sturen op het ruimtelijk realiseren van gemengde wijken, zowel qua woningtypologie als prijsklasse, zowel bij nieuwbouw als bij herstructurering.
En door als kansrijke welvarende kant van de lokale maatschappij verantwoordelijkheid te nemen voor het fundament van een echte samenleving: radicale verbinding over de kloof van de tweedeling heen, verbinding met ongelijken. We gaan het immers niet redden om enkel binnen wijken of binnen sociale netwerken met onderlinge oplossingen te komen. Er is verbinding met 'die andere kant van de samenleving' nodig, met de kansrijken, met bedrijven, met buurt overstijgende coöperatieve initiatieven, met netwerk-doorbrekende platforms en initiatieven die de eigen wijk maar bovenal het eigen sociaaleconomisch netwerk overstijgen. Toegang tot goede netwerken is immers precies dat wat kansrijken in veel gevallen van kansarmen onderscheidt. Juist door het ontbreken van een netwerk van vrienden of buren met perspectief, raken mensen op achterstand. Een goed netwerk kan juist zorgen voor toegang tot werk, voor een gevoel van verbondenheid en zingeving en, voor in tijden van nood, een goed vangnet. Een goed netwerk zorgt ervoor dat de goede keuze de gemakkelijkste keuze wordt. Dus organiseer die toegang! Wees elkaars kruiwagen!
Stel als welvarende meerderheid, werkgevers, werknemers, instituties en burgerinitiatiefnemers, je netwerk actief open voor hen die het daaraan ontbreekt. Vorm bijvoorbeeld juist ook als zorgpartij of huisvester, als betrouwbare partner die dagelijks over de vloer komt bij deze kwetsbare doelgroep, de verbindende schakel naar die regionale werkgever die om arbeidskrachten verlegen zit. Dat is radicaal verbinden, dat weekt ons los van het probleem en maakt ons onderdeel van de oplossing.
Wim Hazeu
Bestuurder Stichting Wonen Limburg
Deel deze pagina op